Aan de voet van de heuvel
Haar kleren zijn geweven met liefdevolle handen, door de moeder die nu achter de palen staat en haar lange haar uit...trekt in rouw. Ze verloor twee kinderen in dezelfde maantijd en ze schreeuwt nu hoog naar de wind, de pijn onvoorstelbaar. Het bloed van haar bloed achter de palissade, onbereikbaar voor moederlijke armen. Verloren zijn ze, maar haar liefde bereikt de kinderoren. Blond kijkt naar moeder, broertje talmt. Maar nu heeft hij een zustermoeder die voor hem zorgt tot in de eeuwigheid.
“De schapen waren ziek”, antwoordt ze op mijn onuitgesproken vraag.
“Moeder bad tot de vuurvrouw, maar wij werden gegrepen.”
Ze wijst naar de heuvel. “Mijn grootvader ligt daar.”
Ze kent hem niet, hij liep al met de wind mee voordat ze was geboren. Ook in de dood is er geen contact. Ze speelt al duizenden zonnewenden met haar broertje aan de voet van de heuvel.
Uit: 'Seidr, het Noordse pad'